Terug naar overzicht

Altbier: een stukje geschiedenis

tww april 2010
Door: Theo van de Voorde

Men neemt aan dat er in de streek rond het huidige Düsseldorf al in ongeveer 1000 jaar voor Christus bier werd gemaakt, en wel door de nazaten van de oude Neanderthalers, de Germanen. Zij geloofden dat de hemel een reusachtige brouwketel was en dat Thor, de God van de donder, de brouwmeester was. Als Thor luid zijn ketels schoonmaakte en poetste dan was er bliksem en als hij het wort aan het koken was, dan waren er wolken.

Men gaat ervan uit dat die allereerste brouwsels bijna zwart van kleur waren. Ze maischten met in stukken gebroken half afgebakken brood, dat gemaakt was van grof gemalen graan en die ze in warm water deden. Ze gaven smaak aan hun bier met wilde kruiden en honing en wachtten toen totdat het afgekoelde brouwsel spontaan aan het gisten raakte. Het bier, als we dat al zo mogen noemen, was donker van kleur en zuur van smaak, zo neemt men aan. Het heeft daarna nog zo'n 3000 jaar geduurd voordat de Duitsers het brouwen van een helder fris biertje onder de knie hadden.

Omdat de Germanen niet konden schrijven heeft het tot de komst van de Romeinen geduurd voordat er iets op schrift kwam te staan over bierbrouwen. Zo schreef ene Tacitus dat de Germaanse stammen een drank serveerden, gemaakt van gerst en rogge die vergist bleek te zijn en op wijn leek. En hij schreef ook dat ze hun graan voor het bierbrouwen opkweekten met een groter geduld en volharding dan men zou verwachten, gezien hun gewoonlijke luiheid.  Tacitus deelde dus duidelijk niet de huidige mening over de Duitsers dat ze een hardwerkend en vlijtig volk zijn.

De Romeinen vonden het bier overigens niet erg lekker en ze introduceerden de druif in het Rijnland, opdat ze op hun veroveringstochten konden doen wat ze gewend waren: wijn drinken.

In de Germaanse huishouding verbouwden de mannen het graan en de vrouwen kookten en brouwden het bier. Later begonnen ook de monniken en nonnen bier te brouwen maar zij pakten het meer wetenschappelijk aan: ze experimenteerden met nieuwe technieken en ingrediënten en noteerden systematisch al hun ervaringen. In dit proces ontdekten ze de hop, die ze als bitterstof en als houdbaarheidsmiddel gingen gebruiken. Hierdoor konden ze een kwalitatief beter bier brouwen. Toen de vraag naar hun bier begon toe te nemen vergrootten ze ook hun brouwinstallaties en er ontwikkelden zich ook specialisten in het bierbrouwen. Toch was al het bier wat ze brouwden bovengistend.

De feodale heren ontdekten ook het bierbrouwen en ook zij begonnen in hun hoven een brouwerij: het hofbrau­haus was geboren. Deze aristocraten interesseerden zich echter meer in de opbrengst van hun brouwerijen dan in de kwaliteit van het bier dat er gebrouwen werd, en ze waren dus lang niet zo succesvol in brouwen als de monniken. Hofbrouwers gebruikten niet alleen gerst, tarwe en rogge maar ook gierst, erwten en bonen in hun maischketels.

Om vieze smaken te voorkomen werden de bieren gekruid met kalk, roet, de inhoud van de galblaas van een os, zelfs hardgekookte eieren werden toegevoegd. Vooral in Beieren was deze handelswijze er de oorzaak van dat er regels kwamen voor het bierbrouwen. En zo werd in 1516 het Reinheitsgebot afgekondigd, wat echter alleen in Beieren gold. Dit gebod is de oudste, nog steeds geldige, voedselkwaliteitswet in Duitsland. Het Reinheitsgebot was vooral van belang voor de Beierse bieren die in de zomer gebrouwen werden. Tijdens de wintermaanden waren de bieren van een veel betere kwaliteit. Hoewel ze dus niet wisten wat de oorzaak was van de slechte kwaliteit van de bieren die in de zomer werden gebrouwen, werd er toch weer nieuwe wet afgekondigd: een verbod om te brouwen tussen 23 april en 29 september.

Dat was in 1553. Het is duidelijk dat deze wet de productie van lagerbier bevorderde. Beierse brouwers konden gewoon geen bovengistende bieren brouwen gedurende de winter. Het belang van deze twee wetten is cruciaal om de Duitse biergeschiedenis te begrijpen. Deze wetten veroorzaakten een breuk tussen de brouwers in het zuiden en die in het noorden van Duitsland. In de eeuwen die volgden verbeterden de Beierse brouwers de kwaliteit van hun lagerbieren zodanig dat ze in staat waren de hele wereld te veroveren en thans zijn lager- of pilsnerbieren het meest gedronken op de hele wereld.  In het Noorden daarentegen, waar de zomers koeler waren gingen de brouwers door met brouwen van bovengistende bieren.

De monniken en de nonnen  kregen navolging van ondernemende stadsbewoners. Deze mensen hadden zich vaak verenigd in gilden en deze vertegenwoordigden de eerste professionele brouwers in Duitsland. De brouwerijen waren eerst gevestigd in (meestal houten) huizen. Maar omdat er nogal vaak brand ontstond, vaardigde men wetten uit die niet alleen het brouwen van bier, maar ook het bakken van brood verbood in houten huizen. Daarom werden er gemeentelijke bak- en brouwhuizen van steen gebouwd,  waar bij toerbeurt werd gebakken en gebrouwen. Al snel kwam men erachter dat het slimmer was om het werk te laten doen gehuurd personeel, en dat waren toch vaak weer de bakkers.

In de middeleeuwen waren de steden centra van handel die op een moment rechten kregen van de edelen om hun eigen wetten te maken, munten te slaan, belasting te innen, etc. Tegen het einde van de twaalfde eeuw was het recht om bier te bouwen dan ook volledig in handen van de steden.

Düsseldorf is in 1288 opgericht door de graaf van Berg, Adolf de Vijfde, om een tegenwicht te vormen voor het machtige Keulen. In de volgende paar eeuwen neemt de bevolking van de stad geleidelijk toe tot het moment waarop de stad de zetel werd van het het gouvernement van het huis van Berg en de invloed van Keulen geleidelijk verminderde.

In 1540 waren al 35 brouwers actief in Düsseldorf en in 1622 werd er een bakkers- en brouwersgilde opgericht. Het huis aan de Bergstrasse nr 1, vandaag de dag de beroemde brewpub Uerige, werd gedeeld door een bakker en herbergier en de oprichter van Uerige was ook een bakker met brouwersbevoegdheid.

Omdat de Beierse brouwers een Reinheitsgebot hadden voor hun ondergistende bieren besloot de graaf van Berg dat er voor de bovengistende bieren in Düsseldorf ook een Rheinheitsgebot moest komen. Dat was in 1706. En in 1709 ging hij nog verder door af te kondigen dat een vat bier pas getapt mocht worden als het bier tenminste enkele dagen oud was, helder was en geen sediment bevatte. Om de standaard van de Düsseldorf brouwers nog verder te verhogen beperkte hij het lidmaatschap van het Düsseldorfse Gilde in 1712 tot uitsluitend bierbrouwers. Dit beperkte het aantal leden tot 57 maar in 1768 was het weer gegroeid tot 94 leden.

Aan het gilde kwam abrupt een einde toen in 1797 Napoleon het Rijnland veroverde. De zwager van Napoleon die werd aangesteld als gouverneur vaardigde een decreet af dat alle vakverenigingen verbood. Maar toen Napoleon in 1815 werd verslagen bij Waterloo werd het Rijnland aan Pruisen gegeven en de heren van Pruisen continueerden dit verbod om de nieuwe Pruisische stadsbewoners gelijke kansen te geven om hun vak uit te oefenen.

Omstreeks 1830 was er een zwakke poging om het lagerbier in Rijnland te introduceren, toen de bankgigant Rothschild besloot om een uiterst moderne lagerbrouwerij op te richten in Keulen. Dit mislukte echter omdat de lagerkelders niet goed gekoeld konden worden. De brouwerij werd toen maar omgebouwd tot een suikerfabriek.

In het jaar 1838 vond de opening plaats van de oudste, nog steeds bestaande brouwpub in Düsseldorf, de brouwerij Ferdinand Schuhmacher. De oprichter, Mathias Schumacher, maakte ook de traditionele bovengistende bieren, maar hij voegde meer hop toe dan toen nodig werd geacht, maakte bier sterker en begon te experimenteren met het laten rijpen van het bier in houten vaten.
In zijn vernieuwingen liggen de wortels van het moderne altbier: een robuust,  koperkleurig, langzaam vergist en koud gelagerd bier.

In 1871 was de brouwerij uit zijn krachten gegroeid en werd er een nieuwe brouwerij gebouwd aan de Oststrasse 123, waar heden ten dage nog steeds altbier wordt gebrouwen. In Düsseldorf waren in 1860 ongeveer 100, meestal kleine brouwerijen actief. Aan het eind van de eerste wereldoorlog was het aantal gedaald tot de helft en aan het einde van de tweede wereldoorlog was het aantal verder gedaald tot 18, en daarvan zijn er nu nog 3 grote brouwerijen en 4 brouwpubs over. Maar toch krijgt het Rijnland de eer om een 3000 jaar oude Duitse biercultuur in stand te houden terwijl in bijna de hele wereld lagerbier wordt gemaakt.

Terug naar overzicht