Terug naar overzicht

De ontwikkeling van nieuwe hopvariëteiten

tww september 1999
Door: Theo van de Voorde

De ontwikkeling van nieuwe hopvariëteiten


In de hopspecial van Zymurgy 1990 komt ook een artikel voor over het ontwikkelen en telen van nieuwe hopsoorten. Omdat via onze inkoopcommissie ook Amerikaanse hopsoorten kunnen worden besteld, heb ik dit artikel, dat voornamelijk over de situatie in Amerika gaat, zij het enigszins beknopt, vertaald en bewerkt. De gegevens zijn bijgewerkt t/m die van 1995. Theo van de Voorde).

Een stukje geschiedenis.

Humulus Lupulus is inheems in gematigde klimaatzones in Europa, Noord Amerika en Azië. De bevolking van het oude Egypte en Babylonië was al bekend met de aromatische eigenschappen van de plant. Hopvelden en het gebruik van hop werd voor het eerst beschreven in het jaar 736 in Beieren. Dat hop ook conserverende eigenschappen had is waarschijnlijk ook door de Duitsers ontdekt. De alfazuren hebben zoals bekend een remmende werking op de groei van zgn. gram-positieve bacteriën zonder hetzelfde effect te hebben op de gistcellen. In de 14e eeuw groeide hop ook in de Nederlanden en Vlaamse wevers hebben de planten en het gebruik ervan waarschijnlijk in het begin van de 15e eeuw overgebracht naar Engeland. In Noord Amerika werd hop in 1629 geïntroduceerd door de Massachusetts Bay Co. Omstreeks 1648 was de hopteelt verspreid van New England tot aan Virginia. New York werd een belangrijke hopproducerende staat waar in het midden van de 19e eeuw meer dan 680 duizend kilo per jaar werd geproduceerd. Na de burgeroorlog verspreidde de teelt zich tot in Pennsylvania en Wisconsin. In 1869 werd er in totaal ruim twee en een kwart miljoen kilo geproduceerd. In 1880 was New York de grootste producent geworden met bijna een miljoen kilo per jaar.

In het midden van de vorige eeuw voltrok zich een ramp voor de hopteelt in de oostelijke staten: twee vormen van meeldauw teisterden na elkaar de hopvelden waardoor de teelt zich geleidelijk aan verplaatste naar de westelijke staten. Omstreeks 1900 produceerden Oregon en Californië meer hop dan New York. In Idaho werd in 1950 begonnen met de hopteelt. Rond die tijd begon de productie in Californië wat terug te lopen, o.a. door hogere opbrengsten en aantrekkelijkere prijzen in de noordwestelijke staten.

In 1989 was het gedaan met de hopteelt in Californië. Tegenwoordig groeit alle hop in Amerika nog in maar 3 staten: Washington, Oregon en Idaho.

Plantkundige informatie

Hop behoort tot de familie van de Cannabinaceae. Van de soort Humulus zijn er twee varianten: de overblijvende gewone hop Humulus Lupulus en de eenjarige Humulus Japonicus. Alle gecultiveerde hopsoorten behoren tot de soort Lupulus, maar er is een onderverdeling in vijf sub-soorten. De planten worden normaal gesproken vermeerderd d.m.v. de wortelstokken of door het nemen van stekken van uitlopers. De Japanse hop welke wordt vermeerderd door zaad, is alleen van decoratieve waarde en van geen betekenis voor het bierbrouwen. Hop is tweehuizig, met manlijke en vrouwelijke planten. De sekse kan alleen vastgesteld worden aan de bloeiwijze welke gewoonlijk pas zichtbaar wordt na het eerste jaar waarin de plant zich heeft ontwikkeld uit een zaadje. Ongeveer een vijfde van alle zaailingen is een manlijke plant, de overige zijn vrouwelijk. Manlijke planten hebben alleen nut voor het bestuiven van de vrouwelijke planten met het doel hogere opbrengsten te verkrijgen doordat de bellen groter worden en zaad maken. Ze zijn ook nuttig bij het kweken van nieuwe hybriden en variëteiten. De hopbellen die voor het bierbrouwen gebruikt worden komen uitsluitend van de vrouwelijke planten. De meeste commerciële hopplanten zijn van het zgn. diploïde type: dat betekent dat ze twee stel van ieder tien chromosomen hebben in hun cellen.

Het ontwikkelen van nieuwe variëteiten

Hop is inheems in drie werelddelen waar de plant in het wild voor komt. Lang geleden heeft een ondernemend individu waarschijnlijk de aromatische eigenschappen ontdekt van de bellen die aan de vrouwelijke planten groeien. Inheemse, in het wild groeiende hopplanten worden tegenwoordig in verschillende landen verzameld om de genetische eigenschappen te bewaren die anders misschien verloren dreigen te gaan als de in het wild groeiende populaties zouden verdwijnen. Wetenschappers uit Amerika, Duitsland en Joegoslavië hebben sinds 1950 wilde hopplanten verzameld en ze o.a. gebruikt om ze te kruisen met gecultiveerde hop.

Professor E. S. Salmon van het Wye College in Engeland heeft reeds in 1916 zaden verzameld van de in het wild groeiende hop in de buurt van Morden, in Manitoba, Canada. Uit de zaailingen selecteerde hij krachtige exemplaren die een meerwaarde hadden voor het bierbrouwen wegens hun veel hogere alfazuurpercentage dan de toenmalige Europese hopsoorten hadden. Salmon bracht deze eigenschappen over op de Engelse hopsoorten met als resultaat twee bekende hoog-alfazuurhoppen: Bullion en Brewers Gold. Deze hoppen, in het bijzonder Brewers Gold, zijn de bron van de genetische factoren voor de hoog-alfazuur eigenschappen van de hoppen die in de laatste 10 jaar zijn ontwikkeld.

Nieuwe variëteiten of cultivars kunnen op drie verschillende manieren worden verkregen:

1. Selectie

        Dit is de oudste techniek voor het ontwikkelen van nieuwe variëteiten. Een gezonde, krachtige plant wordt geselecteerd, of in het wild of in een bestaand hopveld, en deze wordt vegetatief vermeerderd. De nieuwe planten zijn dus genetisch identiek aan hun voorganger, maar kunnen een hogere opbrengst geven wegens de gelijkvormigheid van alle planten en de afwezigheid van ziektes. Veel oude 19e-eeuwse hopsoorten zijn op deze manier ontstaan. Soorten die ook heden ten dage nog voorkomen rijn: Fuggle, Styrian Golding, Cluster, Saaz, Tettnanger, Hersbrucker, Hallertauer mittelfrüh, Strisselspalt en Spalter. Hel zijn allemaal rassen die specifiek zijn voor een bepaald land doch er kan best een spontane mutatie hebben plaats gevonden of een bestuiving van een wilde hop uit de buurt.

2. Hybridenvorming of kruisbestuiving

        Superieure manlijke en vrouwelijk planten worden geselecteerd en gekruist. Omdat de stuifmeelkorrels van de hop door wind worden verspreid moet men daarbij goed oppassen om te voorkomen dat er een ongewenste bestuiving plaatsvindt. Zaden worden voorbehandeld om het ruststadium te doen beëindigen en vervolgens in kassen gezaaid. Later worden de plantjes in het vrije veld uitgepoot. Ze worden al seksueel volwassen in datzelfde jaar en vrouwelijke planten kunnen zelfs bellen ontwikkelen die dan chemisch geanalyseerd kunnen worden. Iedere zaailing is genetisch uniek, en theoretisch zou iedere zaailing een nieuwe hopvariëteit op kunnen leveren.

 

        Zaailingen worden dan twee tot drie jaar plantkundig, chemisch en op aromakwaliteiten geëvalueerd. De beste planten worden dan weer geselecteerd en voor nog eens twee tot drie jaar bij elkaar gezet om verdere onderzoeken mee te doen. Vervolgens plant men er een aantal akkers mee vol om een commercieel aantrekkelijk opbrengst te krijgen en zodoende brouwproeven er mee te kunnen uitvoeren. Zo is na vier tot acht jaar een geschikte soort ontstaan die vrijgegeven kan worden voor commerciële productie. In totaal zijn er dus zo’n acht tot twaalf jaar nodig om een heel nieuwe soort te ontwikkelen. De kwekers moeten dus een vooruitziende blik hebben om in te kunnen schatten wat de markt vraagt over 10 tot 15 jaar. Nieuwe Amerikaanse variëteiten die door kruisbestuiving zijn ontstaan:


Cascade

        , in 1956 ontstaan door kruisbestuiving via de wind van een vrouwelijke Fuggleplant met een onbekende vader, voor productie vrijgegeven in 1972.


Galena

        , ontstaan uit zaad van een via de wind bevruchte Brewers Goldplant in 1968, vrijgegeven in 1979,


Eroica

        , ook uit hei zaad van een via de wind bevruchte Brewers Goldplant in 1968, vrijgegeven in 1980.


Nugget

        , nog zo’n kruising tussen geselecteerde Brewers Goldplanten in 1970, vrijgegeven in 1983,


Chinook

        , een kruising van Petham Golding. ontstaan in 1974, Vrijgegeven in 1985.

3 Het kweken van mutanten

        Bestraling of chemicaliën kunnen worden toegepast om genetische afwijkingen plaats te laten vinden, zoals veranderingen in het chromosomenaantal. Dergelijke methoden hebben geen nieuwe hopsoorten opgeleverd, maar wel heeft de toepassing van colchicine, een alkaloïde, geleid tot verdubbeling van het chromosomenaantal. Zo zijn planten ontstaan met 4 stel van 10 chromosomen, zgn. tetraploïde planten.

 

        Wanneer nu van deze varianten de vrouwelijke planten via de normale, natuurlijke weg worden gekruist met normale diploïde manlijke planten, ontstaan weer andere variëteiten nl. die met drie stel van 10 chromosomen, de zgn. triploïde planten.

 

        Deze blijken meestal steriel te zijn en dus zaadloze bellen te produceren, wat op zich al een voordeel voor de brouwers is. Bovendien bleek deze manier van vermeerderen geschikt om de kwaliteit van hopsoorten met een fijn aroma te verbeteren en om de opbrengsten te verhogen. Voorbeelden van deze wijze van kweken zijn:


Willamette

        : dit is de eerste succesvolle triploïde hopsoort volgens bovenstaande methode. Het is een aromahop van het type Fuggle. Het chromosomenaantal werd verdubbeld in 1966, de kruising vond plaats in 1967 en in 1976 werd de soort vrijgegeven. Heden ten dage is Willamette een belangrijke Amerikaanse hop die geteeld wordt in Oregon en Washington.


Mt. Hood

      : het chromosomenaantal van Hallertauer mittelfrüh, een bekende Duitse aromahop, werd verdubbeld in het Wye College in Engeland in de zeventiger jaren. In 1983 slaagde men erin een triploïde manlijke plant te selecteren. Sommige van de zaailingen van deze plant waren zo veelbelovend dat men een gedeelte van het normale evaluatieprogramma oversloeg en direct overging tot de commerciële test met meerdere akkers. In 1986 vond de brouwevaluatie plaats en in 1989 werd de hop vrijgegeven voor commerciële productie. De aromakwaliteiten van Mt. Hood zijn vergelijkbaar beter dan de Duitse aromahoppen en in het bijzonder beter dan die van Hersbrucker.

Door wie worden de nieuwe hopvariëteiten ontwikkeld?

Bezien vanuit het wereldlandbouwperspectief vormt de hopteelt maar een zeer gering deel daarvan. De bierindustrie is daarentegen een belangrijke economische factor in veel landen. In ongeveer 30 landen wordt hop op commerciële basis geteeld. Slechts enkele van deze landen kunnen het zich financieel gezien permitteren om aan systematisch onderzoek te doen. De particuliere sector heeft in het algemeen weinig gedaan aan hoponderzoek omdat het erg moeilijk is om nieuw ontwikkelde variëteiten te patenteren teneinde zo de gedane investeringen veilig te stellen. Een nieuwe variëteit kan nl. zeer eenvoudig en in korte tijd via vegetatieve vermeerdering in productie gebracht worden. Het Amerikaanse Ministerie van Landbouw heeft het hoponderzoek gedurende vele jaren ondersteund. In het hopresearchcentrum in de staatsuniversiteit van Oregon gebeurt dat al sinds de jaren 30. Belangrijke extra ondersteuning kwam van de kant van de industrie: voornamelijk kwekersorganisaties en brouwerijen. Ook in de staten Washington en Idaho bevinden zich overheidsinstituten op het gebied van hoponderzoek, evenals in Engeland (het Wye College van de universiteit van Londen), in Duitsland, Oekraïne, Tsjechië. Servië, Slowakije en Nieuw Zeeland.

Pogingen van particuliere bedrijven om nieuwe hopvariëteiten te ontwikkelen zijn tot nu toe alleen in Zuid Afrika en Japan succesvol geweest. De hierboven genoemde onderzoeksinstituten waren vrijwel allemaal succesvol in het ontwikkelen van nieuwe variëteiten. Deze variëteiten verschenen echter ook geregeld in hopproducerende landen die weinig of niets hadden bijdragen aan de ontwikkeling ervan. Soms waren ze daar een succes, maar even vaak was het een teleurstelling.

Het kiezen van een hopvariëteit

Overwegingen van de kweker
Hopkwekers zijn zoals alle zakenmensen bezig met winst maken. Hogere opbrengsten per hectare gepaard gaande met minder arbeid zijn belangrijke motieven om nieuwe, verbeterde rassen aan te planten. Vroeg rijp zijn is ook een belangrijke factor in de planning van de kweker. De meeste hoprassen in de Verenigde Staten zijn rijp tussen 25 augustus en 15 september. Een paar rassen, zoals de weinig opbrengstgevende Fuggle en Tettnanger, zijn ongeveer een week eerder rijp dan de meeste andere in Amerika groeiende hoprassen. Zo’n vroegrijp ras stelt de kweker in staat zijn dure machines economischer in te zetten. Oogst- en droogmachines voor een middelgrote hopfarm kosten in Amerika gemiddeld meer dan een miljoen dollar en een week eerder oogsten kan de afschrijving over deze investering spreiden over een grotere productie.

Overwegingen van de brouwer
Brouwers bekommeren zich meer om de kwaliteit van de hop dan om de opbrengst per hectare. Er zijn twee basisprincipes ten aanzien van de kwaliteit: de bitterheid (voornamelijk de alfa- en de bètazuren) en het aroma. De meeste traditionele Europese aromahoppen zijn betrekkelijk weinig bitter Ondanks selectieproeven is men er niet in geslaagd de bitterheid te doen toenemen. Een gigantische doorbraak vond plaats toen Prof Salmon de genetische factoren van de wilde Amerikaanse hop introduceerde. Zijn eerste selecties: Bullion en Brewers Gold bevatten bijna tweemaal zoveel alfazuur als de gebruikelijke Europese hopsoorten. De nieuwe groep van super-alfazuurhop, zoals Galena, Eroica, Nugget en Chinook vertegenwoordigen een groep die bijna 50% in brouwwaarde is toegenomen vergeleken met de hoogalfazuuur hop van Prof. Salmon.

Beperking van de research
Het ontwikkelen van meer opbrengstgevende aromahop was moeilijker dan het ontwikkelen van rassen met een grotere bitterheid. Tot voor kort waren er geen geschikte onderzoeksprogramma’s beschikbaar om de zaailingen van de diverse aromahoppen te selecteren. De gebruikelijke wrijf- en ruikprogramma’s bleken niet betrouwbaar en subjectief genoeg voor de kwekers om nieuwe rassen te kunnen ontwikkelen. Willamette en in beperkte mate ook Perle vertegenwoordigen de eerste doorbraak op het gebied van de aromahop met een hogere opbrengst. Mt. Hood, de nieuw ontwikkelde triploïde aromahop, lijkt veel op de Duitse Hersbrucker, een edele aromahop die erg gewaardeerd wordt op de internationale hopmarkt. Extra onderzoek is nodig door het Amerikaanse Ministerie van Landbouw in samenwerking met de instituten van Washington en Idaho om types zoals de Tettnanger en de Saaz te ontwikkelen die in de Verenigde Staten kunnen groeien. Het ermee verband houdende veldwerk en laboratoriumonderzoek is echter zeer duur en tijrovend.

Aanvullende overwegingen

Weerstand tegen ziektes
Valse Meeldauw (Pseudoperonospera humuli) is een aan de hopplant gebonden parasiet die in het begin van deze eeuw de hopindustrie in het oosten van de Verenigde Staten vernietigde. Hoewel de parasiet nog steeds schadelijk is, wordt hij tegenwoordig goed onder controle gehouden door de natuurlijke weerstand van nieuwe soorten te combineren met een beperkt gebruik van nieuwe schimmeldodende middelen. Nieuwe Amerikaanse hopsoorten hebben in het algemeen een grotere weerstand tegen deze ziekte dan oudere soorten zoals Clusters. Verwelkingsziekte (Verticillium wilt) is geen groot probleem meer in de meeste Amerikaanse hopgebieden. Toch is het een ernstige ziekte die een tiental jaren geleden in het bijzonder in Duitsland een razendsnelle vermindering van het aantal Hallertau mittelfrühplanten veroorzaakte.

Weerstand tegen insecten
Hopluizen en spinmijten vormen de belangrijkste insectenplagen in de meeste hopgebieden in de wereld. Beide soorten zijn moeilijk te controleren omdat ze vaak resistent worden tegen de bestrijdingsmiddelen. Sommige zeer effectieve bestrijdingsmiddelen zijn inmiddels weer verdwenen door milieuredenen of veiligheidsredenen. Omdat de hopteelt naar verhouding een zeer klein deel vormt van het wereldlandbouwareaal, is de bereidheid van de chemische industrie om voor de hopteelt specifieke bestrijdingsmiddelen te ontwikkelen gering. Zodoende worden de kwekers gedwongen om selectief om te gaan met de op de markt verkrijgbare bestrijdingsmiddelen.

Hopproductie in de Verenigde Staten - Huidige stand van zaken

Jaar: 1979 1989 1995
Clusters 1) 60 20 13.8
Engelse hop 2) 16 0 0
Fuggle/Willamette 3) 7 21 15.3
Cascade 13 4 2.6
Galena en Eroica 0 21 21.8
Nugget 0 10 18.9
Chinook 0 4 6.2
Tettnanger 0 8 7.5
Perle 0 3 0.9
Comet 2 0 0
Mt Hood 0 0 3.2
Andere bitterhop °) 1.2 4.1 1.8
Andere aromahop °) 0.6 4.9 7.2

Toelichting:
1) Clusters bestaat uit de vroege en de late Clusters en Talisman
2) Engelse hop bestaat uit Bullion en Brewers Gold
3) Fuggle en Willamette bestaat in 1979 voornamelijk alleen uit Fuggle en na 1989 vrijwel uitsluitend uit Willamette
°) De andere soorten bestaan voornamelijk uit experimentele hop.

Tabel 1: Vergelijking tussen de Amerikaanse hopteelt in oppervlakte in de jaren 1979, 1989 en 1995 (getallen zijn percentages)

Tabel 1 illustreert de veranderingen in de Amerikaanse hopproductie in de laatste tientallen jaren. Hoewel het totale hopareaal licht is toegenomen, heeft er een enorme verandering in het aantal variëteiten plaatsgevonden.

In 1979 maakte Clusters (inclusief de vroege en de late soort en de variant Talisman) zo’n 60% uit van het totale teeltoppervlak. In 1995 was dat gedaald tot ongeveer 14% en de Talismanvariëteit is helemaal verdwenen. Engelse soorten zoals de Bullion en Brewers Gold die eens 16% van het totale teeltoppervlak uitmaakten, worden niet langer geteeld. Ze zijn vervangen door de nieuwe hoog-alfazuursoorten. Deze hopsoorten, zoals de Eroica, Galena en Nugget, met een gemiddeld percentage alfazuur van 13 tot 15%, werden in 1979 nog niet commercieel geteeld. In 1995 maakten ze ruim 40% uit van het totale teeltoppervlak en zelfs meer dan 60% van de totale hoeveelheid Amerikaanse bitterhopproductie! Willamette, een aromahop die op de markt kwam in 1976, werd bij de Fuggle geteld. Samen vertegenwoordigden ze 2276 acres (voornamelijk Fuggle) wat overeenkwam met 7 % van het totale teeltoppervlak. Dertien jaar later waren de rollen omgedraaid: het grootste deel bestond toen uit Willamette en bovendien was het teeltoppervlak toegenomen tot 21 % van het totaal. Merkwaardigerwijs is het aandeel van Willamette daarna weer enigszins gedaald: in 1995 bedroeg het teeltoppervlak 14% en dat van Fuggle 1,3%.

Cascade vertoonde een aanzienlijke vermindering tussen 1979 en 1989, gedeeltelijk door de groei van het aandeel van Willamette en stond in 1995 op 2,6%. Tettnanger, een voorname oude Duitse aromahop met echter een lage opbrengst, werd nauwelijks geteeld in 1979. Tien jaar later echter was de teelt explosief toegenomen tot ruim 3000 acres, een gevolg van het prijsbeleid van bepaalde Amerikaanse brouwerijen.

Bovengenoemde veranderingen in het teeltoppervlak en in de productie zijn niet door de kwekers zelf veroorzaakt. De gemiddelde opbrengst van zowel Clusters als de Engelse hopsoorten was immers de hoogste van het Amerikaanse hopareaal. De brouwerijen echter hadden de voordelen van de verbeterde kwaliteit (zowel wat betreft toegenomen bitterheid als een verfijnder aroma) van de nieuwe soorten leren waarderen. Daarom drongen ze bij de kwekers aan om over te gaan op het kweken van de nieuwe soorten, waarbij ze zelfs premies gaven voor super-alfasoorten en voor meerjarige contracten voor het produceren van nieuwe aromasoorten.

Soortgelijke veranderingen zullen plaatsvinden wanneer nieuwe variëteiten, voornamelijk aromavariëteiten die vergelijkbaar zijn met de Duitse Hallertau mittelfrüh, Hersbrucker of Tettnanger worden ontwikkeld. Het eerste resultaat van deze pogingen, de Mt. Hood, werd in 1990 geteeld op ongeveer 500 acres. In 1995 bedroeg de teeltoppervlakte al 3,2% van het totaal. Andere ’edele’ aromasoorten worden momenteel getest voor commercieel gebruik, en zij zullen spoedig op de markt komen

De verschillen tussen de meest belangrijke Amerikaanse hopsoorten

De meest belangrijke landbouwkundige- en kwaliteitseigenschappen van de hopsoorten die momenteel in Amerika geteeld worden vindt u in tabel 2.

Soort Rijp Ziektes % alpahzuur % betazuur gebruik
Cluster vroeg/laat meeldauw 5-8 4-6 algemeen
Chinook middellaat   13-14 4 aroma/bitter
Nugget middellaat   13-16 4 aroma/bitter
Galena middellaat   12-15 7-9 bitter/extract
Willamette middellaat verwelkings 4-7 3-4 aroma
Mt. Hood ?   4-8 4-8 aroma
Cascade middellaat   4-7 4-7 aroma
Perle vroeg   6-10 4-5 aroma
Tettnanger vroeg   4-5 3-5 aroma

Tabel 2: Enkele gegevens van de belangrijkste hopsoorten die in Amerika geteeld worden (1995)

Hier is te zien dat de vroege en de late Clusters een uitstekende productie geven. Met uitzondering van het moment waarop de hop rijp is, zijn ze identiek in kwaliteit en in brouweigenschappen. Hun alfazuurgehalte ligt tussen de 5 en de 8% en de co-humuline factor is tamelijk hoog.

(Co-humuline is een van de drie bestanddelen van het alfazuur, de andere twee heten resp. humuline en ad-humuline. Een hoog gehalte aan co-humuline heet nadelig te zijn voor smaak vanwege de scherpe bitterheid en men vermoedtook een negatief effect op de schuimstabiliteit. Hoewel dit laatste nog niet officieel is bewezen hebben soorten met een relatief laag gehalte aan co-humuline de voorkeur van de brouwers. Theo van de Voorde)

Alle Clustersoorten zijn belrekkelijk gevoelig voor valse meeldauw en worden daarom voornamelijk geteeld in Washington en Idaho waar deze ziekte nauwelijks een bedreiging vormt. Ze worden voornamelijk als bitterhop gebruikt en soms voor de vervaardiging van hopextract. Ook voor de export vormen ze een belangrijk product vanwege de uitstekende bewaareigenschappen van de zachte harsen (alfa- en bètazuren).

Fuggle, een vroeg rijpe, tamelijk lage opbrengstgevende aromahop, is resistent legen valse meeldauw maar wat vatbaarder voor de verwelkingziekte, Het heeft een gemiddelde alfazuuropbrengst (4 tot 6 %) en de verhouding tussen alfa- en betazuur is ongeveer 2 op 1. De co-humulinebijdrage is vergelijkbaar laag met de Europese aromahop. Het is vroeg rijp en stelt de kwekers daardoor in staat het oogstseizoen te verlengen.

Willamette, die genetisch voor tweederde overeenkomt met Fuggle, geeft belangrijk hogere opbrengsten dan deze, is vergelijkbaar v.w.b. de resistentie tegen valse meeldauw en heeft een hoger alfa- en bètapercentage. Het is een triploïde met 30 chromosomen en geeft weinig zaad, zelfs als er manlijk hop aanwezig is. Het wordt als exclusieve aromahop gebruikt en is de vervanger voor Fuggle in brouwerijmengsels.

Cascade, een gemiddeld- tot laatrijpende aromahop, geeft uitstekende opbrengsten. Het alfazuurgehalte bedraagt 4 tot 7 % en de verhouding tussen alfa- en bètazuur is 1 op 1, vergelijkbaar met de Europese aromahop. De co-humulinebijdrage daarentegen is iets hoger. Het gebruik van Cascade is iets afgenomen met de komst van de nieuwe aromahopsoorten.

Galena, Eroica en Nugget, drie super-alfahopsoorten, geven uitstekende opbrengsten en hebben een heel hoog percentage alfazuur: 13 tot 16%. Galena is opmerkelijk omdat het een relatief hoog percentage bètazuur heeft, terwijl Nugget een relatief lage co-humulinebijdrage heeft, vergelijkbaar met de Europese aromahop zoals bijv. Fuggle. Alle drie hebben ze goede tot uitstekende houdbaarheidseigenschappen, en ze worden voornamelijk als bitterhop en grondstof voor het vervaardigen van extract gebruikt. Het teeltoppervlak van Eroica is in de loop der jaren verminderd (in 1995 nog maar 1%) wegens zijn late rijpheid waardoor hij gevoeliger is voor bepaalde weersafhankelijke ziekten.

Chinook die een hoge opbrengst heeft, is een midden- tot laatrijpende hop met een hoog percentage alfazuur (12-14 %). Het wordt ook gewaardeerd door zijn aroma.

Tettnanger, een van origine edele Duitse aromahop, is vroegrijp maar heeft een betrekkelijk lage opbrengst. Het alfazuurpercentage varieert van 3 tot 5% en het bètagehalte is vergelijkbaar. De co-humulinebijdrage is erg laag. Het wordt geroemd wegens zijn fijne aroma.

Perle, een zaailing van de Northern Brewer, heeft zowel fijne aroma-eigenschappen als een hoge bitterheid. De Perle die in Amerika geteeld wordt heeft zelfs een 3% hoger alfazuurpercentage dan die welke in Duitsland wordt geteeld. Desondanks is men niet helemaal tevreden over Perle als vervanger voor andere aromahoppen waardoor de productie is teruggelopen tot 0,9% in 1995. Het Amerikaanse departement van landbouw heeft in samenwerking met de hoponderzoeksinstituten van Washington en Idaho de ontwikkeling van nieuwe aromahopsoorten, vergelijkbaar met Tettnanger, Hallertau mittelfrüh en Hersbrucker gestimuleerd. Een van de resultaten hiervan, de bovengenoemde Mt. Hood, lijkt veel op de Duitse Hersbrucker (4 tot 6% alfazuur, 5 tot 7% betazuur, ongeveer 24% co-humuline).

Toekomstige ontwikkelingen

Na Duitsland neemt de Verenigde Staten de tweede plaats in op de wereldranglijst van hopproducerende landen. Deze beide landen produceren meer dan 50% van de totale wereldproductie. Meer dan de helft van de Amerikaanse productie wordt ieder jaar geëxporteerd. Dit geldt dan vooral voor bitterhop en all-purpose hop, de aromahop wordt met uitzondering van Cascade bijna niet geëxporteerd.

Sommige Amerikaanse hoprassen zijn met succes in andere landen uitgeplant. Zo doet Cascade het erg goed in Argentinië en ook is hij naar sommige Oost-Europese landen geëxporteerd. Met Nugget wordt geëxperimenteerd in Duitsland. wat eventueel op termijn de positie van dit land op de markt van hoog-alfazuurhop kan versterken. Daartegenover zijn Duitse aromahoppen zoals Tettnanger en Perle op beperkte schaal in de Verenigde Staten uitgeplant.

De Verenigde Staten importeren ieder jaar nog steeds aanzienlijke hoeveelheden aromahop, voornamelijk uit Duitsland en Tsjechië. Pas wanneer de teelt van aromahop van eigen bodem een voldoende hoog niveau heeft bereikt, zal deze import waarschijnlijk verminderen.



Bronnen:

  • Zymurgy volume 13. nr.4, special issue over Hops & Beer. Development of Hop Varieties, door Alfred Haunauld.
  • Gegevens over de Amerikaanse hopproductie afkomstig van het U.S. Hop Administration Committee en van de Hop Growers of America.
Terug naar overzicht