2 artikelen uit het clubblad van September 1997

Terug naar overzicht

Hopteelt voor beginners

tww september 1997
Door: Erik van Dordrecht

 

Hopteelt voor beginners


Op de clubavond van 29 augustus (1997) hebben een aantal actieve leden jonge hopplanten gekocht van het ras ’Hallertauer mittelfrüh’. Meteen kwamen er een aantal vragen over de opkweek, het onderhoud en de oogst van hop. Omdat de oogst bij publicatie van dit artikel (sept 1997) gebeurd moet zijn, heeft dit verhaaltje meer betrekking op de teelt.

De jonge planten zijn vermeerderd uit zomerstek, eind juni genomen van een gezonde plant. De bloeiwijzen waren reeds aangelegd, vandaar dat op de jonge planten van slechts 10 weken oud al hopbellen zichtbaar zijn. De planten moeten worden uitgeplant op een liefst vrij zonnige plaats, omdat dan de groei het sterkst zal zijn en de hopopbrengst het grootst. Voor decoratieve toepassingen aan een pergola of iets dergelijks maakt de plaats niet zoveel uit. Zwaar beschaduwde ranken zullen niet of nauwelijks bloeien.

Hopplanten zijn niet zeer kritisch op de gebruikte bodem, lichte kleiige grond is heel goed, maar andere soorten voldoen ook redelijk, indien ze bij droogte maar voldoende water krijgen en het overtollige water snel weg kan. Het punt kan belangrijk zijn op de geestgronden aan de binnenduinrand. Wat het teveel aan water betreft, de Hallertauer doet het zelfs goed in de Zijdelpolder in Uithoorn, die een vrij hoge grondwaterstand kent. Is de grond nogal zanderig of anderszins arm, dan kun je het beste de grond verrijken met oude stalmest of GFT-compost.

Omdat de zomer voorbij is en de daglengte snel afneemt, zal de jonge plant weinig groei meer vertonen. Het gaat erom dat de plant nog goed wortelt op zijn nieuwe standplaats. Het bovengrondse gewas kun je dan ook maar het beste laten afsterven en later wegknippen. Als de vorst vroeg invalt is het raadzaam de plant met takken of los blad af te dekken. Niet laten verstikken onder dikke lagen turf of zoiets.

Na de lange winter, in angstige spanning doorgebracht, zal de plant vanuit de grond nieuwe scheuten produceren. Oudere planten kunnen vele grondscheuten produceren in het voorjaar en het is wijs deze te dunnen tot je 4 of 5 goede stevige ranken over hebt. De jonge toppen van ongeveer 10 cm lengte kunnen als groente worden gegeten. In België worden ze als delicatesse verhandeld. De ranken zullen zeer snel groeien en daarom dien je ze te gaan leiden als ze zo’n 30 à 40 cm lang zijn. Het beste is stevig draad, bijvoorbeeld gevlochten staaldraad en dus geen paktouw, dat vergaan is op het moment dat het gewas op zijn zwaarst is.

Ongeveer half juli zal de plant bloeien met onbeduidende lichtgroene frutseltjes Al snel zal je de jonge hopbellen erin herkennen. Het oogsttijdstip is afhankelijk van de weersomstandigheden en zal meestal plaatsvinden in begin tot half september.

Het bepalen van het oogsttijdstip is niet zo eenvoudig. Het beste is om de conditie van de bellen vanaf eind augustus goed in de gaten te houden. Bij toenemende rijpheid neemt het aroma toe. Maak dus een bel open en ruik eraan. Daarbij moeten de gele lupulinekorreltjes onder de schubben zichtbaar zijn. Een lichte vergeling of bruinverkleuring aan de toppen van de schubben is ook een goed teken. Verder is het belangrijk dat de bellen in de hand een wat papierachtig of droogbloemetjesachtig gevoel geven. Het is dus een gevoel van kijken ruiken en voelen en ervaring opbouwen.

Na de oogst moet er meteen gedroogd worden. Het beste gaat dat op horren of beddenspiralen, fijn gaas of iets dergelijks. De oogst moet in een dunne laag worden verspreid en zeker in het begin dagelijks worden doorwoeld om alles gelijkmatig te drogen. Het beste gaat dit op een warme, droge plaats. buiten het directe zonlicht, omdat plantmateriaal snel verbleekt. Indien je de beschikking hebt over een droogoven, laat de temperatuur dan nooit stijgen boven de 60°C. Hoe lager de droogtemperatuur, hoe beter het resulterende aroma. De schubben van de hopbel zullen het eerst droog zijn. De hop is niet voldoende droog voordat de centrale as, waaraan de schubben zijn bevestigd makkelijker breekt dan doorbuigt. Geregeld testen dus. De oogst kan het beste luchtdicht in de vriezer worden bewaard.

De kwaliteit van de oogst is voor ons alleen te bepalen door het te bekijken en te besnuffelen. Is de geur goed en zijn de bellen niet te bruin, dan zit het wel goed. We weten natuurlijk niets zeker over het alfazuurgehalte. Het beste kun je volgens mij uitgaan van de standaardwaarden voor het geoogste ras uit de literatuur en vervolgens aan de lage kant gaan zitten. Ons product is immers niet onder ideale omstandigheden en met professionele zorg geteeld. Verder liggen alle productiegebieden zuidelijk van ons.

Ziekten en plagen

De weinige hopplanten in onze plantage zullen niet zo gauw worden getroffen door schimmels. Toch is het niet onmogelijk, omdat de Humulus lupulus een inheemse plant is, en daarom aan de volgende schimmelziekten kan gaan leiden:

Echte meeldauw (Sphaeroteca humuli)

Op de stengels en bladeren ontstaat een witte poederachtige aangroei die er makkelijk af te vegen is. De aangetaste delen verwijderen en als de plant afgestorven is in het najaar alle afgevallen blad opruimen en weggooien, want hierin overwintert de schimmel. Zo mogelijk spuiten met zwavelhoudende middelen of middelen specifiek tegen meeldauw. (*)

Valse meeldauw (Pseudoperonospora humuli)

In het voorjaar ontstaan misvormde scheuten en aan de onderzijde van het blad groeit een donkergrijze schimmel. Neem de aangetaste delen weg en spuit zo nodig met een middel tegen valse meeldauw of een middel op basis van een organische koperverbinding. (*)

Verwelkingsziekte (Verticillium)

De planten of delen van de plant verkleuren geel en verwelken. Vaak zijn de vaten in de stengel bruin verkleurd. Dit is zichtbaar als je de aangetaste stengels schuin doorsnijdt. Indien de plant met deze symptomen afsterft, dan is dat jammer voor je hopteelt op die plaats, want deze bodemschimmel is niet te bestrijden. Probeer het ergens anders, en dan bedoel ik niet drie meter verderop!

Luizen

Deze zitten vrijwel altijd op de hopplant. Bij zware aantastingen treden bladmisvormingen op. Bestrijden met brandnetelgier of bestrijdingsmiddel tegen luis. Deze zijn vaak in de tuincentra te verkrijgen. De bestrijding is moeilijk als de luizen eenmaal de jonge hopbellen zijn binnengedrongen. Bij het drogen van de hop zal de luis de bellen verlaten. Houd hier rekening mee bij het kiezen van de droogplaats.

Spint (Tetranychus urticae)

In warme zomers kan het voorkomen dat grote aantallen zeer kleine spinachtige beestjes het blad aanzuigen en webachtige structuren maken in de plant. Het blad zal verkleuren en afvallen. De schade is dan aanzienlijk en de oogst kan vaak als verloren worden beschouwd. Bij een beginnende aantasting kan de plant met een harde waterstraal worden afgespoten. Vooral ook de onderkant van het blad raken. Dit is natuurlijk moeilijk als de plant een hoogte heeft bereikt van zo’n 4 tot 5 meter. Verder kun je spuiten met specifieke spintbestrijdingsmiddelen. (*)

Al deze ziekten en plagen kunnen voorkomen, maar met een beetje geluk zal je door de kleinschaligheid van de teelt aan de meeste kwalen kunnen ontsnappen.

(*) Deze middelen zijn niet of moeilijk verkrijgbaar voor de amateur-tuinder

Erik van Dordrecht

Terug naar overzicht

Nieuwe Engelse hopsoorten

tww september 1997
Door: Mark van Bommel

 

Nieuwe Engelse hopsoorten


In Engeland ging het vanaf begin jaren tachtig slecht met de klassieke Engelse hopsoorten als East Kent Goldings en Fuggles. Dit had als voornaamste oorzaak de daling van de totale bierproductie en de sterke opkomst van het slappe lagerbier, het ideale bocht voor de Thatcherliefhebbende yuppies. Brouwerijen gebruiken voor lager meestal bitterhopsoorten van het Europese vasteland. De lage productie van het bovengistende (real) ale, traditioneel gebrouwen met Goldings en Fuggles hop, kwam daardoor in gedrang. Daarnaast viel de oogst van deze hopsoorten door ziektes in de belangrijkste hopstreek van Engeland, Kent, behoorlijk tegen. Inmiddels neemt – door de hernieuwde belangstelling voor real ale – de vraag naar deze hopsoorten weer toe, terwijl de totale oogst daalt. De hopresearch afdeling van Wye College in Kent besloot in 1980 dat het tijd werd voor nieuwe hoprassen. Ze moesten goedkoop en ziekteresistent zijn en een vast alfazuur – en oliepercentage hebben. Hierdoor zou de Engelse hop weer kunnen concurreren op de internationale hopmarkt.

De hopproductie in Engeland is vrij klein (nummer zes op de wereldranglijst) en het weer is notoir onbetrouwbaar. In Amerika heeft men enorme hoppercelen (gemiddeld 100 hectare) in staten met betrouwbare droge zomers (vooral rond Yakima, Washington). De hop is in Amerika weliswaar afhankelijk van irrigatie, maar verdrinken van de planten (met alle gevolgen van wortelrot en schimmelvorming) is daardoor zeldzaam. Concurrentie met de Amerikanen en Duitsers door uitbreiding van het hopareaal is daardoor geen oplossing. Bovendien is door de kweekmethode het opstarten van nieuwe hoppercelen zeer duur.

Een andere belangrijke oorzaak van de hoge prijs van hop is de enorme hoeveelheid arbeid die vooral in het oogsten gestoken moet worden. Hop wordt gekweekt langs touwen die vastzitten aan hoge staken van een meter of 5-6 hoog of hekwerken. Die hoogte is nodig omdat de scheuten van de hopplant heel lang worden en bij voorkeur recht omhoog klimmen. Als je de plant meer in de breedte kweekt geven de bladeren van de plant teveel schaduw en dat is slecht voor de opbrengst. De hoogte brengt allerlei problemen met zich mee.

Het is moeilijk de hoge delen van de plant te besproeien met water of te bespuiten met bestrijdingsmiddelen. De hoogte maakt de bovenste delen van de plant bovendien slecht toegankelijk voor de ’roofdieren’ die hopbladluis en rode spint opruimen. De oogst is ook extra lastig. Meestal worden de strengen afgeknipt en met vrachtwagens naar de plukmachine gebracht die de hopbellen verwijdert. De overgebleven bladeren en strengen worden vervolgens weggegooid. Het zou veel praktischer zijn de hop in het veld zelf te plukken, bovendien dient het afval dan als mest voor de grond.
 
 

Zodoende besloot de hopafdeling van Horticulture Research International (HM) in Wye, Kent (gesponsord door het Engelse landbouwministerie, de hoptelers en de brouwers) tot de volgende oplossing: maak de hopplanten kleiner. Alle hovengenoemde problemen zijn dan verdwenen. Zodoende werden drie dwergrassen ontwikkeld, de eerste ter wereld. Deze rassen worden gekenmerkt door een korte afstand tussen de knopen, de punten waar de bladeren uitspringen. Zodoende zijn de scheuten korter, zonder dat er minder blad of bellen aan de planten ontstaan.

De drie nieuwe rassen worden inmiddels getest op hun geschiktheid voor verschillende biersoorten en de eerste resultaten zijn veelbelovend.

De nieuwe rassen zijn:

Firstgold: een aromahop afgeleid van Whitbread Goldings Variety (een aromahop met iets meer alfazuur dan de traditionele East Kent Goldings).

Pioneer: een hopsoort met hoge bitterheid (9% alfazuur) en een goed aroma, te gebruiken als aroma- en bitterhop

Herald: een echte bitterhop (12% alfazuur) met een vrij goed aroma en bovendien bestand tegen een van de meest gevreesde hopziekten, de verwelking van de plant door infectie met de Ventrilicumschimmel.

De nieuwe rassen worden gekweekt in een soort heggen (in plaats van de muren die de oudere soorten nodig hebben) van ongeveer 2½ meter hoog. Deze hopsoorten worden vermoedelijk goedkoper en meer constant van kwaliteit dan de gewone soorten en hebben zeker een kwart minder bestrijdingsmiddelen nodig. Geautomatiseerd oogsten behoort zeker tot de mogelijkheden. Deze dwergsoorten zullen de traditionele hopsoorten niet gauw verdringen, daarvoor zijn de brouwers te gehecht aan de echte Goldings en Fuggles. Wel zijn sommige kwekers al bezig met de kweek van dwergvarianten van deze hopsoorten. die nog maar drie meter hoog worden. Ik ben benieuwd of in de komende jaren ook de amateur-brouwers over deze nieuwe (en mogelijk goedkopere) soorten kunnen beschikken.

Mark van Bommel

Bron: What ’s brewing, het tijdschrift van CAMRA. augustus 1995, blz. 14-16

Terug naar overzicht