Terug naar overzicht

Een bierbuik onder het lycra

tww februari 2019
Door: Mari van Lieshout

Ik zit met een serieus probleem. Al vele jaren rij ik met veel plezier rondjes op de racefiets. Inderdaad, ik ben zo'n type dat in de ogen van velen op zondag met zijn maten het fietspad onveilig maakt, het type dat door niet-fietsers schamper een Mamil wordt genoemd, een 'middle-aged-man-in-lycra'. Jazeker, we horen die opmerkingen heus wel, maar ze zijn aan dovenmansoren  gericht, want fietsen, hard fietsen, is onze passie. Een andere passie waar ik me zeker met evenveel hartstocht aan overlever, is brouwen. Maar dat fietsen en brouwen combineert in de praktijk niet zo lekker.

Wat ik me voordat ik met brouwen begon nooit heb gerealiseerd, ik heb er gewoon nooit over nagedacht, is dat al die sloten bier die je brouwt, ook opgedronken moeten worden. Natuurlijk, je kan het weggeven, je familie en kennissen dronken voeren. Maar die staan ook niet altijd te dringen, want het resultaat wil een enkele keer wel eens tegenvallen. En weggooien? Nee, dat past niet in mijn zuinige aard. Zelfs geen misbrouwsel. Als niemand het wil, dan maar tegen heug en meug de boel naar binnen zien te krijgen. Dat is het nu eenmaal het treurige lot van een vrek.

Tegenwoordig brouw ik kleinere batches en het bier wordt gelukkig steeds beter. Ik schaam me er al lang niet meer voor en ze worden met smaak weggedronken. Ook door mij. En daarmee ben ik bij mijn probleem gekomen. Ik krijg er een flinke buik van. Volgens voedingswetenschappers, diëtisten en al die anderen die er verstand van hebben, is dat een fabeltje. Met pakweg 150 kcal per flesje van 33 cl heb je het wel ongeveer gehad. Daar krijg je geen buik van, beweren die deskundigen. Nou, die krijg ik dus wel. Het voordeel van lycra is dat het lekker meegeeft, maar dat is meteen ook het nadeel. Hoe strakker om het lijf hoe duidelijker de bollingen. Als ik me meld voor onze wekelijkse ritten, zie ik steeds vaker de ogen van mijn tanige oudere fietsmaten weinig discreet naar mijn middel afdalen. Toen ze me een keer vroegen of ik lekker gegeten had, snapte ik de portee van de vraag nog niet. Pas toen ik thuis kwam, mijn wielershirt uittrok en zag hoe mijn bolle bierpens tussen de bretels naar voren stak, begon het me te dagen. En ze hadden gelijk. Het was geen gezicht.

Een bierbrouwer die niet gehinderd wordt door ijdelheid zal zeggen: man, waar maak je je druk om. Die buik hoort er bij. Goed gereedschap hoort immers onder een afdakje te hangen, zo luidt de vergoelijking in brouwerskringen. Maar voor een would-be-wielrenner die wekelijks het gevecht aan moet gaan tegen het fysieke verval, is zo'n buik fnuikend. Zo'n wielrenner ziet eigenlijk maar twee mogelijke oplossingen voor dit probleem: stoppen met wielrennen of stoppen met brouwen. Het bier laten staan, kan je van een brouwer niet verlangen.

Trainen in de brouwerij
Trainen in de brouwerij

Dat was me dus nogal een beslissing die ik moest nemen. Ik zag maar één uitweg om die buik eraf te krijgen: nóg meer fietsen en geen winterstop meer. En dus trap ik me ook deze winter een keer of drie in de week in het zweet op de fietstrainer. Dat gebeurt in mijn brouwerij  tussen het leeg fust, het rek met mandflessen en vaten en met reeds gebotteld bier binnen handbereik. Als ik zou willen, zou ik tijdens het trappen nog een flesje uit de krat kunnen trekken. Maar ik ben gedisciplineerd en stoemp stug door tijdens mijn trainingen. Zo platgeslagen als Froome zal ik er niet van worden, maar een mens moet wat.

Als mijn brouwmaat me komt opzoeken en onze fietsen in de brouwerij op de trainer ziet staan (mijn vrouw fietst ook), vraagt hij of we onze eigen stroom opwekken.  Nee, antwoord ik dan, die fietsen staan hier in de weg, omdat we in conditie willen blijven. Maar dat is maar de halve waarheid. Die conditie is mooi meegenomen, maar het gaat om die bierbuik, dat opdringerig en schaamteloos opbollend vetweefsel moet eraf. Oh, de bierbuik toch! Voor een renner een afzichtelijk gedrocht dat hij mee moet slepen; voor een brouwer de onverhulde trots en het bewijs dat hij al een poosje in het vak zit.

Ik weet niet of ik hem ooit nog eens kwijtraak. Ik vrees het ergste. Heimelijk werk ik aan een plan B. En als het nou toch allemaal geen effect blijkt te hebben, overweeg ik een eigen fietsclubje op te richten. Een naam heb ik al: Wielervereniging de Nazit. In de statuten laat ik opnemen dat de vereniging niet open staat voor renners onder de 90 kilo die nog strak in het vel zitten.

Terug naar overzicht